De politieke carrière van Jos Feller heeft maar kort geduurd. Harrie Korsten daarentegen
kwam voor de P.P.R. in de gemeenteraad van Venlo en later in de Provinciale Staten
van Limburg. Ik ben altijd lid gebleven van de P.P.R. en nu ben ik lid van Nieuw
Links. Zo is het gekomen dat ik naast Flikkerpater een Rooie Pater werd genoemd.
De K.V.P. in Venlo was niet zo gelukkig met mijn politieke activiteiten. Zij vonden
mijn invloed op de studenten en de leraren van de Rijks H.B.S. niet goed voor de
kerk en de K.V. P. Zij wilden proberen om mij weg te krijgen. Een kapelaan van de
Martinusparochie die mij genegen was kwam dit ter ore. Hij heeft met kracht van argumenten
de angst van de K.V.P.-verontrusten bezworen. Omdat de oprichting en de geschiedenis
van het Open Ontmoetingscentrum in Venlo behoren tot de jeugdpolitiek van de Gemeente
wil ik in dit hoofdstuk daarover vertellen omdat ik er nauw bij betrokken was. Op
het einde van de zestiger jaren en in de zeventiger jaren ging de jeugd in Nederland
een eigen weg inslaan. Provo en kabouters brachten leven in Amsterdam en van daaruit
golfde het door andere steden. Door de leerlingen van de H.B.S. kwam ik in contact
met de provo's in Venlo. Dat langharig werkschuw tuig, volgens de Telegraaf, verlangde
van de gemeentelijke overheid in Venlo een centrum waarin zij zichzelf konden zijn.
Binnen eigen ruimte wilden zij zowel passief als actief in muziek, toneel, film en
later video, de creativiteit van de jongeren stimuleren. Er werd een stichting opgericht
met dat doel en ik werd als bestuurslid naar voren geschoven door de langharigen
van toen. Aan de Kaldenkerkerweg werd een pand gehuurd en het Open Ontmoetingscentrum
ging van start. Om de snelle ontwikkelingen in de jeugdcultuur te schetsen wil ik
nog vertellen dat in de zestiger jaren ik nog geestelijk adviseur geweest ben van
de 'INSTUIF COPACABANA'. De Instuif was een stichting van en voor jongeren met 1200
leden. Eens in de maand organiseerde die Stichting een dansavond in de Prins, de
schouwburg van Venlo. Daar kwamen dan de jongeren dansen op in mijn oren lieflijke
dansmuziek. Dat waren zondagavonden waar de ouders hun dochters en zonen zonder zorgen
naar toe lieten gaan. Maar in korte tijd viel de belangstelling voor die dansavonden
terug tot het nulpunt. Met een diner werd dat nulpunt door het bestuur gevierd en
de stichting opgeheven. De Beatles en de popmuziek zetten de hele jeugd op zijn kop.
Het Open Ontmoetingscentrum werd de vervanger van de brave Instuif. De jongeren wilden
niet meer aan de leiband lopen maar een eigen onafhankelijk geluid laten horen. In
de muziek klonk dat nieuwe geluid wel keihard door. Het Open Ontmoetingscentrum bloeide.
Als bestuurslid had ik te maken met klachten van buren en omwonenden over de geluidsoverlast.
Rond het centrum werd geleden in stilte terwijl de popgroepen en de geluidsinstallatie
op volle toeren muziek produceerden. Door de verkoop van drank, het aanbod van populaire
muziek en allerlei andere activiteiten werd de exploitatie gemakkelijk. De twee vaste
krachten werden door de gemeente gesubsidieerd. In de loop van de tachtiger jaren
kwam het drugprobleem het centrum binnen. Het roken van hasj werd oogluikend toegestaan
maar de harddrugs moesten buiten de deur blijven. Op een gegeven moment lukte dat
niet meer. Het centrum werd voor een maand gesloten. De kopers van drugs die uit
Duitsland kwamen vormden een toenemende zorg en zij moesten een gesloten deur vinden.
Het bestuur had de tijd om samen met de politie de nodige maatregelen te nemen. Dat
lukte en alles bij elkaar genomen verliep alles wat het Centrum opzette en uitvoerde
naar wens. De ruimte werd te klein. Het bestuur heeft vele vergaderingen en onderhandelingen
met de gemeente gewijd aan het zoeken van een meer geschikte ruimte. De geschiedenis
van het O.O.C. kent heel wat pieken en dalen. Van een café met popmuziek werd het
een centrum waar de jongeren zelf muziek konden maken. Zij konden naar zelf gekozen
films kijken. Er werd aan dans en theater gedaan en zij produceerden videofilms.
Werkloze jongeren en de allochtone jeugd vonden er een onderdak en een ontmoetingsplaats.
Op den duur was ik het oudste bestuurslid en vanaf de oprichting bij het O.O.C. betrokken.
Ik wilde als oudere pater wel opstappen, maar de jongere bestuursleden wilden dat
ik bleef omdat ik het levende verhaal was van de bewogen geschiedenis van het centrum.
Ik was een oude vlag geworden op een schip van jongeren dat in de ogen van de gemeentelijke
bestuurders niet altijd op de juiste koers lag. Er was een krappe behuizing, de strijd
om subsidie toen de bezuinigingen bij de overheid schering en inslag waren.